Augustus van dit jaar maakte Hans Meininger ons onder het kopje Kunstbelevenissen deelgenoot van zijn plezier bij het aanschouwen van de ‘Vrouwen aan het strand’ van de Deense schilder Skagen. Ik neem graag het stokje van hem over door het schilderij ‘la lunette d’approche’ uit 1963 van de Belg Magritte (1898- 1967) te bespreken.

La lunette d’approche (De verrekijker van René Magritte) uit 1963 van  Magritte (1898- 1967)

Magritte-lunettesVan schilderijen van Velasquez, Hals of Beckmann kan ik keer op keer likkebaardend genieten. Tjee, wat konden die schilderen zeg. Daarbij speelt dan veelal de voorstelling van het schilderij een ondergeschikte rol: al zouden ze een vuilnisbelt schilderen, dan nog zou ik me aan hun kunsten verlustigen. Heel anders is dat bij de schilder wiens schilderij ik kies om te bespreken. Droog en saai. Zonder enige factuur. Zoals een boekhouder calculeert. Maar juist daarin ligt in het werk La Lunette de kracht. Hier is de voorstelling de drager van het werk. Niks geen afleiding door ‘lekker schilderwerk’. Laten ik dus maar beginnen met een omschrijving van die voorstelling. We kijken loodrecht- zonder perspectivische verkorting- op een van lambrisering voorziene muur, waarin een dubbel raam zichtbaar is. Het geheel is symmetrisch en als beeld makkelijk in een oogopslag te vangen.

Tot zover niets bijzonders. Maar dan zien we de schuine lijnen van het openstaande raam, de enige lijnen die anders zijn dan horizontaal of verticaal. Het open raam ontsluit voor ons een zwarte ruimte, een donker gat. Dat verwart ons, immers wij dachten door het vensterglas een zeegezicht waar te nemen. Zonder het ons bewust te zijn zoeken we naar mogelijke oplossingen voor deze visuele puzzel. Zien we wellicht een kast met spiegelglas waarvan een deur op een kiertje staat? Tot we in de bovenhoek van het rechterkozijn op een essentieel onderdeel stuiten: we kijken door het geopende bovenhoekje heen naar het kozijn! Zouden we het raam verder openen, dan zou het zicht op zee en lucht nog meer plaatsmaken voor doorzichtig glas. Met tussen de ramen de open ruimte waardoor we alleen maar diepe nacht, zwart, niets ontwaren. 

Wetende dat Magritte als surrealist, maar vooral ook als conceptuele kunstenaar zijn titels veelvuldig gebruikte om zijn bedoelingen te duiden, breng ik de titel opnieuw onder uw aandacht: de verrekijker. Ja, we zien twee glazen waardoor we kijken. De twee ramen. Maar anders dan je zou verwachten brengen ze de werkelijkheid niet dichterbij, zoals een verrekijker hoort te doen. Hoe meer we het raam openen om de koele zeewind binnen te laten, om de echte werkelijkheid binnen te laten, hoe duidelijker we stuiten op de onmogelijkheid om die te kennen. Alles blijft daar zwart. Het lijkt of Magritte ons aan het eind van zijn loopbaan, waarin hij de werkelijkheid al zo vaak op scherp stelde –Le ci n’ est pas une pipe- , wil laten ervaren dat de werkelijkheid niet te kennen is. Dat wij steeds naar een afspiegeling kijken. Hoe meer moeite we doen om dichterbij te komen, hoe sterker we ervaren dat die werkelijkheid in zijn volle complexiteit niet kenbaar is. Plato’s ‘allegorie van de grot’ voor ons, moderne mens, zichtbaar gemaakt in een enkel beeld. Gortdroog geschilderd, maar wat een krachtige verbeelding van ons menselijke zoeken!

Peter de Jonge